banner

Hakhoutbeheer

Het bos gaat naar de kapper

Auteurs: Peter Van Elsacker en Wim Mertens

12/2024        Klik hier voor de pdf-versie uit Polderblad

Je zal ons in de nabije toekomst op sommige plekken naarstig bezig zien met het afzagen van struiken en bomen, maar wees gerust, wij zijn niet aan het ontbossen. Wij voeren gericht hakhoutbeheer uit om de biodiversiteit in de Hobokense Polder te vergroten.

Hakhout was in vroegere landbouwgemeenschappen tot aan WO II een gangbare praktijk om zich te voorzien van energie (brandhout) en van geriefhout. Hoe gaat dat in zijn werk? In een deel van het bos kapt of zaagt men de bomen en struiken af tot kort tegen de grond. Uit de slapende knoppen van de overgebleven stam schieten nieuwe scheuten uit (uitlopers of “telgen”) die men enkele jaren laat uitgroeien tot stammetjes die men kapt om te gebruiken. De kapping wordt uitgevoerd in het winterhalfjaar, dan zijn bomen en struiken kaal en is de sapstroom stilgevallen en zullen ze niet afsterven door deze ingreep. Dit kan eens om de zoveel jaren, veelal tussen 5 en 20 jaar, afhankelijk van de boomsoort, de groeisnelheid en de gewenste dikte van het hakhout. Door dit herhalende kappen vormt zich een verdikking tegen de grond die bestaat uit de wortels en een stukje stam: een zogenaamde stoof, stobbe, stronk of stoel. Daarop groeien meerdere scheuten die telkens weer worden gekapt of afgezaagd tot tegen de stoof.

Op een ander perceel in het bos kan men dan hetzelfde doen, afgewisseld in de tijd zodat er een gestadige bron van hakhout beschikbaar is. Dat was vroeger belangrijk: hakhout kende verschillende toepassingen, in de eerste plaats als brandhout, daarnaast als geriefhout. Voorbeelden zijn gereedschapsstelen, afrasteringspalen, bonenstaken, enz. Uit de schors van eikenhout werd looizuur (tannine) gewonnen voor de leerlooierij. Hakhoutbeheer was ook gebruikelijk in houtkanten en grienden. Een griend is een wilgenplantage waar wilgentenen werden geoogst voor vlechtwerk: manden, schermen en matten voor dijkbescherming (veel toegepast in Nederland). Naaldbomen komen niet in aanmerking voor hakhout want zij hebben geen slapende knoppen en schieten na het kappen niet opnieuw uit.

Geschikte soorten in de Hobokense Polder zijn esdoorn, es, hazelaar, zwarte els, wilg, zomereik, linde en haagbeuk. Berk en beuk zijn minder geschikt. Een verwante vorm van bosbeheer was middelhout (of middenbos). Men combineerde hakhout met een ijle bovenlaag van dikkere, opgaande bomen die weinig schaduw gaven. Deze “overstaanders” konden gebruikt worden als constructiehout.

In de tweede helft van de twintigste eeuw is hakhout- en middelhoutbeheer in onbruik geraakt. Het was te arbeidsintensief en de financiële opbrengsten werden te laag in de nieuwe economische omstandigheden. De percelen werden omgevormd tot gewoon bos, “hooghout”. In de bossen zijn donkerder en lichtminnende soorten verdwenen. Het ecologisch beheer in Europa heeft overigens als doel terug oude bossen te krijgen. Een belangrijk streefdoel, maar mede hierdoor is hakhoutbeheer in de verdrukking geraakt. Dat is jammer, want door hakhoutbeheer ontstaan er jonge bossen die eveneens een hoge natuurwaarde hebben en het loont de moeite om die specifieke natuurwaarde te herstellen. Door het open kappen valt er meer licht binnen en verandert het bosmicroklimaat met meer schommelingen in temperatuur, vochtigheidsgraad en luchtbeweging. Door de lichtrijke omstandigheden kan er een grotere verscheidenheid aan planten bloeien en komen er dus meer nectarbronnen. Meer licht en meer warmte leveren een rijkere insectenfauna op van vlinders, kevers, hommels, bijen en andere insecten, waaronder talrijke bestuivers. Insectenetende vogels profiteren op hun beurt van het hogere voedselaanbod. Jonge bossen zijn goed voor bepaalde soorten vogels zoals nachtegaal, fitis, matkop, boompieper en zomertortel die in de Hobokense Polder sterk achteruit zijn gegaan of zelfs zijn verdwenen. Oude hakhoutstoven zijn ecologisch waardevol en kunnen zeldzame mossen en korstmossen herbergen. Als er verschillende percelen beurtelings als hakhout beheerd worden, krijgt men bovendien diverse ontwikkelingsstadia en microklimatologische omstandigheden, met als gevolg een nog grotere biodiversiteit.

Door al deze voordelen voor de natuurwaarde en de biodiversiteit verdienen jonge bossen, hakhout en middelhout, zeker hun plaats naast oude bossen. Er is weer belangstelling voor en daarom zijn er nieuwe subsidies om hakhoutbeheer te stimuleren. Wij hebben besloten om deze kans niet te laten voorbijgaan om de natuurwaarde van de Hobokense Polder te verhogen. Wij zullen zorgvuldig plekken selecteren die het meest in aanmerking komen, maar op de meeste plaatsen laten we het bos met rust en mag het spontaan verder ontwikkelen. Het hakhoutbeheer zal uitgevoerd worden op kleine schaal, dus géén kaalkap van grote stukken, en gespreid over vele jaren. Wij gaan dit in fasen doen: om de 2 à 3 jaar kappen wij een volgend stuk, bv. in het esdoornbos of langs de Scheldedijkwegel. Zo blijft de impact op de Polder als geheel beperkt en creëren wij op de verschillende plekken een opeenvolging van jonge bospercelen in verschillende stadia van hun ontwikkeling (een “successie”). Afhankelijk van het resultaat zullen wij dan na 10 tot 20 jaar de kapcyclus herhalen. Het wordt dus een beheerplan op (zeer) lange termijn, dat blijvend geëvalueerd zal worden en waar nodig bijgestuurd.

hakhoutbeheer
(foto Peter Van Elsacker)

 

stoof, stobbe, stronk of stoel

Vogels van jonge bossen in de Hobokense Polder

Na de ophoging van de oorspronkelijke polder tussen 1965 en 1970 begonnen spontaan planten te groeien op de kale bodem. Naast mossen, grassen en kruiden vestigden zich al snel jonge bomen. Wilgen en berken zijn typische boomsoorten van dergelijke jonge bossen, we noemen ze pioniersoorten.

Tien jaar later bedekten deze jonge bossen al een grote oppervlakte van het huidige natuurgebied. Een aantal typische vogelsoorten profiteerden hiervan. Fitis, matkop, nachtegaal en zomertortel kwamen begin jaren zeventig nog amper voor. In de jaren tachtig van vorige eeuw verschenen ze als broedvogel om in de jaren negentig hun piek te bereiken met 20 tot 40 broedkoppels per soort. Nadien namen ze in aantal af.

De laatste jaren komen matkop en zomertortel niet meer voor en broeden er nog maar enkele koppels van fitis en nachtegaal. De ondertussen meer dan 30 jaar oude bossen vormen geen geschikt leefgebied meer. Het hakhoutbeheer dat we de komende jaren gaan uitvoeren, zet de bossen terug in een jonger stadium. Hierdoor creëren we opnieuw ruimte voor deze soorten.

 

 

 

Evolutie van het aantal territoria van enkele typische soorten van jonge en hakhoutbossen in de Hobokense Polder.