De Galloway wordt vaak beschreven als een zeer oud en oorspronkelijk ras. Het zou afstammen van een gehoornd en zwart vee dat sinds de Keltische tijd in Schotland leefde. Zijn naam zou het te danken hebben aan het woord Gallovid of Gaul wat Gallisch betekent en verwijst naar de aanwezigheid van dit volk in het uiterste zuiden van de Schotse Lowlands. In deze streek, later het Graafschap Galloway genoemd, stonden de kuddes bekend om hun lang, donker en golvend haar. Ze waren ook zeer bestendig tegen het ruwe klimaat van dit kustgebied.
Voor het midden van de 18e eeuw werd er weinig opgetekend over de Britse kuddes. Over de Galloway-runderen zijn enkel wat uitspraken bekend rond de kwaliteit van het vlees; het wordt beschreven als heerlijk, zacht, zoet en sappig. Gedurende de 18e eeuw werden de kuddes dan ook in grote getale naar het zuiden gedreven en verkocht aan Engelse boeren. De dieren werden vetgemest op Engels gras en verhandeld op de Londense Smithfield markt. Door de fokkers werden ze geselecteerd op hun hoornloosheid: de drijvers gaven daar de voorkeur aan omwille van de gemakkelijkere omgang. Vanaf 1780 gebeurde de selectie op de vleestypische eigenschappen.
Tegen het midden van de 19e eeuw komt er een einde aan de drijftochten. Het vleesvee wordt terug de heuvels ingestuurd en men stapt in Engeland over op melkvee. In 1851 brandt het Highland Agricultural Museum in Edinburgh af met een vernietiging van stambomen en oude documenten, van o.a. de Galloways, als gevolg. Een nieuwe registratie gebeurt in het Polled Herdbook; er zouden echter maar weinig Galloway-fokkers aan deelnemen. In 1877 start de Galloway Cattle Society of Great-Britain met een eigen registratie. In Groot-Brittannië stonden in 1991 300 stieren en 8000 koeien geregistreerd. Oorspronkelijk werden enkel de zwarte dieren geregistreerd. In 1951 wordt ook de Dun Galloway (een vaalgrijze variant) opgenomen. De andere kleurvarianten worden nog later erkend en geregistreerd.
Als meest visuele eigenschap komt het lang en golvend haar naar voor. De ruwe
buitenvacht en zachtere binnenvacht vormen een ideale bescherming tegen wind en
regen. Omwille van deze isolerende vacht is de vetlaag van het dier minder dik.
Opvallend is dat ook de oorschelpen voorzien zijn van lange haren.
De zwarte Galloway is waarschijnlijk het meest bekend. De andere kleurvarianten,
vaalgrijs, rood, wit (vaak met donkere pigmenten rond de ogen, neus, oren,
tepels) en gestreept (zwart, vaalgrijs of rood met een witte band rond het
midden), zouden er echter ook altijd geweest zijn.
De hoornloosheid wordt beschreven als een erfelijke, dominante eigenschap die
spontaan kan optreden bij vrijwel alle gehoornde runderrassen. Zoals reeds
vermeld, werd er in de 18e eeuw door fokkers geselecteerd op hoornloosheid.
Het gewicht van een koe varieert tussen 450 en 590 kg. De schofthoogte bedraagt
gemiddeld 120 cm. Bij een stier kan dit oplopen van 600 tot 900 kg. bij een
gemiddelde schofthoogte van 135 cm.
Een Galloway is vanaf 1,5 jaar geslachtsrijp. Een koe krijgt haar eerste kalf
meestal vanaf 2,5 jaar. De dracht duurt 9 maanden en het kalveren (meestal van 1
kalf) gebeurt vrij gemakkelijk. De kalfjes zijn gehard, sterk en vitaal en wegen
25 à 30 kg. Een Gallowaykoe geeft niet zo veel melk als de huiskoe maar de melk
zou zeer voedzaam zijn. Het kalf drinkt het eerste half jaar bij de moeder en
eet na een jaar enkel nog gras. Een koe baart zo'n 10 tot 12 kalveren.
Het graasgedrag van Galloways is zeer verscheiden. Ze eten zowel (groffe)
grassen als bramen, takken, twijgen,...Het is ook opvallend dat ze vaak eten wat
door andere kuddes werd vermeden. Bijvoederen is niet nodig.
Hun gedwee karakter wordt als zeer waardevol ervaren. Zelden wordt een razende
of lastige stier aangetroffen. Toch worden ze als zeer moedig omschreven. Het is
bekend dat zij in groep krachtig kunnen reageren wanneer hun rust wordt
verstoord door bijv. wilde dieren of honden. Ook hun zelfredzaamheid en
acclimatisatievermogen wordt erg op prijs gesteld.
Meer en meer worden Galloways ingezet in het natuurbeheer.
In vroegere tijden vormden grote en kleine grazers het landschap. Vele van deze
wilde grazers zijn in onze streken echter uitgestorven. Ter vervanging worden nu
runderrassen uitgezet die nauw verwant zijn aan hun wilde voorouders. De
Galloway is een rund met veel primitieve kenmerken. Het is een sociaal dier dat
in kuddeverband leeft en in kleine groepjes kan losgelaten worden in
natuurgebieden. Het is zeer goed aangepast aan het leven buiten en vraagt weinig
zorg. Zo heeft het geen hulp nodig bij het kalveren, dient het niet gemolken te
worden en vindt het voldoende voedsel waardoor bijvoederen niet noodzakelijk is.
Doordat het niet enkel grassen eet en sommige delen meer of minder begraast
neemt de diversiteit van het landschap toe. Zijn vriendelijk, en rustig karakter
is ideaal in natuurgebieden met een hoog bezoekersaantal.
Toch nog dit. Ondanks het zeer zachtaardig karakter zijn deze dieren niet tam en kunnen ze niet vergeleken worden met de koeien die we kennen van op de boerderij. Het is ook belangrijk dat de dieren hun zelfredzaamheid behouden en niet afhankelijk worden van de mens. Er wordt dan ook gevraagd de dieren met rust te laten, er niet naar toe te lopen en ze niet te voederen. Ook de hond blijft het best aan de leiband.
Bronvermelding: Felius, M. (1995,1996). Rundvee. Rassen van de wereld, Misset
Uitgeverij, Doetinchem, NL: 35,48-51.
http://www.ansi.okstate.edu/breeds/cattle/GALLOW/ (28/10/01)
http://www.wnf.nl (23/04/02)