banner

Graslandbeheer

Wim Mertens, 15 juli 2021

Om soortenrijke graslanden te maken of te behouden moet je ofwel maaien en het maaisel afvoeren (hooien zoals de boeren vroeger deden) ofwel begrazen (wat wilde grazers nog langer geleden deden).

Bij hooien worden voedingsstoffen afgevoerd en verschraalt de bodem. Hierdoor neemt het aantal plantensoorten toe. Op voedselrijke bodems domineren doorgaans enkele snelgroeiende plantensoorten en verdwijnen de meeste andere planten. Dat gebeurt op de huidige industriële landbouwgronden: veel mest en een hoge productie, maar heel weinig soorten. In een natuurgebied doe je dus net het omgekeerde. Ontmesting, bij wijze van spreken, leidt tot een hogere soortenrijkdom. Meer plantensoorten betekent ook meer insecten, onder andere omdat sommige insecten specifiek aan één of enkele plantensoorten gebonden zijn (denk aan de rupsen van vlinders, maar dit geldt ook voor vele andere kleine diertjes). Op voedselarme plekken groeien planten minder snel, waardoor er meer zonlicht in de vegetatie en op de bodem terecht komt, allemaal zaken die de algemene biodiversiteit ten goede komen. Een hooibeheer in natuurgebieden is op zich niet anders dan in het kleinschalig landbouwbeheer dat in de voorbije eeuwen (tot aan WOII) ons landschap vorm gaf. Heel veel plant- en diersoorten voelden zich thuis in dit landschap.

Bij begrazing treedt minder verschraling op. De voedingsstoffen in de vegetatie worden door de grazer deels opgenomen (en omgezet in spieren e.d.m.) maar komen grotendeels als uitwerpsel terug in de bodem terecht. Toch leidt ook begrazing op niet al te voedselrijke bodems tot een hogere biodiversiteit, vooral door het creëren van een grotere structuurdiversiteit in de vegetatie. Sommige planten zijn onsmakelijk, giftig of stekelig. Deze worden niet gegeten. Tussen deze stekelig of giftige planten vinden smakelijke planten soms bescherming. Hierdoor ontstaat een mozaïek van hoge en lage vegetaties, met tal van gradiënten in microklimaat, waar heel veel insecten afhankelijk van zijn.

In het door runderen begraasde deel van de Hobokense Polder kan je dit met eigen ogen bewonderen. Als je goed kijkt zie je er een grote bloemenpracht en heel veel structuurvariatie op kleine schaal. Als grazers ingezet worden in natuurgebieden is dit ofwel in lage dichtheden ofwel beperkt in tijd. Bij jaarrondbegrazing, zoals in de Graspolder, bepaalt de hoeveelheid voedsel in de winter hoeveel dieren er kunnen staan. Dit is ongeveer 1 rund per 2 ha. In het voorjaar en de zomer is er dan veel meer voedsel dan de dieren kunnen verorberen, waardoor planten welig kunnen tieren. In het najaar en de winter wordt dit overschot dan opgegeten. Het inzetten van grazers in het natuurbeheer kan je beschouwen als een surrogaat voor de (uitgeroeide) wilde grazers die ons landschap vormden vóór de agrarische revolutie.

Op de voormalige volkstuintjes aan de Schroeilaan, de Schroeivelden, heeft de stad (en de laatste jaren Natuurpunt) eerst twintig jaar een hooibeheer uitgevoerd om de bodem te verschralen.De bodem was er sterk aangerijkt met voedingsstoffen door bemesting in de voormalige periodes van tuinbouw en van volkstuintjes. Bovendien valt er veel stikstof, een belangrijke voedingsstof voor planten, uit de lucht. Hier, in de stedelijke omgeving, is die vooral afkomstig van industrie en huisverwarming (cfr. het stikstofarrest dat de voorbije maanden uitdrukkelijk in het nieuws was). De aanwezigheid van orchideeën en tal van andere bloemen bewijzen het succes van deze aanpak, een pluim op de hoed van de groendienst van de stad Antwerpen. Daardoor konden we vorig jaar (2020) een stap verder gaan. In plaats van een tweede maaibeurt uit te voeren, graasde er een grote groep schapen (101 om precies te zijn) gedurende een korte periode (3 weken). Op langere termijn overwegen we momenteel om het maaien op de Schroeivelden volledig te vervangen door schapenbegrazing.